Hoofdstuk 55

e soldaten van de Inquisitie moesten hem in de kerker gaan halen. Twee soldaten pakten Arnau bij zijn oksels en sleepten hem mee, terwijl hij struikelde en op de grond viel. Hij stootte met zijn enkels tegen de traptreden en Arnau liet zich meeslepen door de gangen van het paleis. Hij had niet geslapen. Hij lette niet eens op de monniken en priesters die toekeken hoe ze hem naar Nicolau brachten. Hoe had Joan hem kunnen aangeven?

Sinds ze hem hadden teruggebracht naar de kerkers, had Arnau gehuild, geschreeuwd en tegen de muur gebonkt. Waarom Joan? En als Joan hem had aangegeven, wat had Aledis dan met dat alles te maken? En die vrouwelijke gevangene? Aledis had zeker redenen om hem te haten; hij had haar in de steek gelaten en was daarna gevlucht. Zou ze met Joan onder één hoedje spelen? Zou Joan inderdaad Mar zijn gaan halen? En zo ja, waarom was hij hem dan niet komen opzoeken? Was het zo moeilijk om een doodgewone gevangenbewaarder om te kopen?

Francesca had hem horen snikken en schreeuwen. Toen ze de kreten van haar zoon hoorde, was ze nog verder in elkaar gedoken. Ze had hem graag aangekeken en antwoord willen geven, en als ze hem ermee had kunnen troosten had ze zelfs tegen hem willen liegen. 'Je zult het niet aankunnen,' had ze Aledis gewaarschuwd. Maar zijzelf? Zou zij dit nog lang vol kunnen houden? Arnau jammerde maar door en Francesca had zich tegen de koude stenen muur gedrukt.

De deuren van de zaal gingen open en Arnau werd binnengeleid. Het tribunaal was al aanwezig. De soldaten sleepten Arnau naar het midden van de zaal en lieten hem los; Arnau viel op zijn knieën, met zijn benen uit elkaar en zijn hoofd naar beneden. Hij hoorde hoe Nicolau de stilte verbrak, maar was niet in staat zijn woorden te begrijpen. Wat kon het hem schelen wat die monnik hem kon aandoen, hij was immers al door zijn eigen broer veroordeeld. Hij had niemand meer. Hij had niets meer.

'Dat had je gedacht,' had de bewaker gezegd, toen hij hem had willen omkopen door hem een klein fortuin aan te bieden, 'je hebt helemaal geen geld meer.' Geld! Geld was er de oorzaak van dat de koning hem met Elionor had laten trouwen; geld vormde de achtergrond van het gedrag van zijn vrouw, dat tot zijn aanhouding had geleid. Zou het geld zijn dat Joan ertoe had gebracht...?

'Breng zijn moeder!'

Bij dat bevel kon Arnau niet langer onverschillig blijven.


Mar en Aledis stonden op de pla?a Nova, voor het bisschoppelijk paleis. Joan stond een eindje van hen vandaan. 'Mijn meester wordt vanmiddag aan het hof van de infant don Juan ontvangen,' had een van Guillems slaven hun de vorige dag gezegd. Die ochtend was diezelfde slaaf komen zeggen dat zijn meester wilde dat ze op de plaga Nova zouden wachten.

En daar stonden ze nu met z'n drieën, zich afvragend waarom Guillem hun die boodschap had gezonden.

Arnau hoorde de deuren achter hem opengaan; de soldaten kwamen weer binnen en liepen naar de plek waar hij zich bevond. Daarna gingen ze weer op hun plaats bij de deur staan.

Hij merkte haar aanwezigheid op. Hij zag haar gerimpelde blote voeten, vuil en vol bloedende wonden. Nicolau en de bisschop glim lachten toen ze Arnau aandachtig naar zijn moeders benen zagen kijken. Hij keek naar haar. Zelfs op zijn knieën stak de oude vrouw maar net boven hem uit; ze was helemaal in elkaar gekropen. De dagen in de gevangenis hadden Francesca niet onberoerd gelaten: haar schaarse grijze haar stond rechtop, en terwijl hij haar van opzij naar het tribunaal zag staren, zag hij dat haar huid er slap bij hing: ze was vel over been. Haar ogen, diep weggezakt in hun paarse kassen, kon hij niet zien.

'Francesca Esteve,' zei Nicolau, 'zweer je bij de vier evangeliën?' Alle aanwezigen werden verrast door de harde, besliste stem van de oude vrouw. 'Daar zweer ik bij,' antwoordde ze, 'maar u hebt het mis; ik heet geen Francesca Esteve.'

'Hoe dan?' vroeg Nicolau.

'Wel Francesca, maar geen Esteve, ik heet Ribes. Francesca Ribes,' zei ze met luide stem. 'Moeten we je eraan herinneren dat je een eed gezworen hebt?' zei de bisschop. 'Nee. Daarom spreek ik juist de waarheid. Mijn naam is Francesca Ribes.' 'Ben je dan niet de dochter van Pere en Francesca Esteve?' vroeg Nicolau.

'Ik heb mijn ouders nooit gekend.'

'Ben je in Navarcles getrouwd met Bernat Estanyol?'

Arnau richtte zich op. Bernat Estanyol?

'Nee. Daar ben ik nooit geweest en ik ben met niemand getrouwd.' 'Heb je dan geen zoon die Arnau Estanyol heet?' 'Nee. Ik ken helemaal geen Arnau Estanyol.' Arnau keek naar Francesca. Nicolau Eimeric en Berenguer d'Erill fluisterden met elkaar. Vervolgens richtte de inquisiteur zich tot de notaris.

'Luister,' beval hij Francesca.

'Verklaring van Jaume de Bellera, heer van Navarcles,' las de notaris op.

Toen Arnau de naam de Bellera hoorde, kneep hij zijn ogen tot spleetjes. Zijn vader had over hem verteld. Hij luisterde nieuwsgierig naar zijn vermeende levensgeschiedenis. Na zijn vaders dood had hij nooit meer iets over hem gehoord. Hij hoorde hoe zijn moeder naar het kasteel was geroepen om Lloren? de Bellera's pasgeboren zoon te zogen. Een heks? Hij hoorde de notaris vertellen hoe zijn moeder in de versie van Jaume de Bellera was gevlucht toen deze vlak na zijn geboorte de eerste aanvallen van de ziekte van de duivel had gekregen.

'Daarna,' ging de notaris verder, 'heeft zijn vader Bernat, toen de wacht even niet oplette, Arnau Estanyol bevrijd, na eerst een onschuldige jongen te hebben vermoord, en met z'n tweeën zijn ze met achterlating van hun land naar Barcelona gevlucht. In de gravenstad werden ze opgenomen door het gezin van de handelaar Grau Puig. Degene die de aangifte heeft gedaan, beschikt over bewijs dat de heks later hoer is geworden. Arnau Estanyol is de zoon van een heks en een moordenaar,' besloot hij zijn verhaal.

'Wat heb je daarop te zeggen?' vroeg Nicolau aan Francesca. 'Dat u de verkeerde hoer voor zich heeft,' antwoordde de oude vrouw kil. 'Jij, een hoer!' riep de bisschop, naar haar wijzend. 'Jij waagt het de deskundigheid van de Inquisitie in twijfel te trekken?'

'Ik sta hier niet als hoer,' antwoordde Francesca weer, 'en ook niet om als hoer berecht te worden. Augustinus schrijft dat het aan God is te oordelen over hoeren.'

De bisschop liep rood aan.

'Hoe durf je Augustinus erbij te halen? Hoe...?'

Berenguer d'Erill schreeuwde verder, maar Arnau luisterde al niet meer. Augustinus schrijft dat het aan God is om te oordelen over hoeren. Augustinus schrijft... Jaren geleden... in een herberg in Figueres, had hij een prostituee dezelfde woorden horen zeggen... Had die niet ook Francesca geheten? Augustinus schrijft... Hoe was het mogelijk?

Arnau keek naar Francesca. Hij had haar tweemaal in zijn leven gezien, twee cruciale ontmoetingen. Alle leden van het tribunaal zagen hem naar de vrouw kijken.

'Kijk naar je zoon!' riep Eimeric. 'Ontken je dat je zijn moeder bent?'

Arnau en Francesca hoorden het geschreeuw tegen de muren van de zaal kaatsen, hij geknield, met zijn gezicht naar de oude vrouw gekeerd, zij met de blik naar voren gericht, naar de inquisiteur.

'Kijk hem aan!' riep Nicolau weer, wijzend naar Arnau.

Een lichte trilling ging door Francesca heen toen ze merkte met hoeveel haat de beschuldigende vinger werd geheven. Alleen Arnau, naast haar, zag hoe de slappe huid om haar hals haast onmerkbaar verstrakte. Francesca bleef de inquisiteur aankijken.

'Je zult het toegeven,' 


verzekerde Nicolau haar, elk woord benadrukkend. 'Ik verzeker je dat je het zult toegeven.'

'Via fora!'

De kreet verstoorde de rust op de plaga Nova. Een jongen rende het plein over en herhaalde de oproep om de wapens op te nemen. 'Via fora! Via fora!' Aledis en Mar keken elkaar aan en keken daarna naar Joan.

'De klokken luiden niet,' zei hij schouderophalend.

De Santa Maria had geen klokken.

Toch was het 'Via fora!' door de gravenstad gegaan, en de mensen verzamelden zich verwonderd op de pla?a del Blat, in de verwachting bij de steen in het midden het vaandel van Sant Jordi aan te treffen. Maar in plaats daarvan leidden twee met kruisbogen bewapende bastaixos hen naar de Santa Maria.

Op de plaga de Santa Maria stond Maria-ter-Zee onder een baldakijn op de schouders van de bastaixos te wachten tot het volk zich om haar heen zou verzamelen. Vóór Maria, onder hun vaandels, vingen de gildemeesters de menigte op die door de carrer del Mar aankwam; een van hen had de sleutel van de Heilige Urn om zijn nek. In steeds grotere aantallen dromden de mensen samen bij de Maagd Maria. Op een afstandje, bij de deur van Arnau's kantoor, keek Guillem aandachtig toe en luisterde.

'De Inquisitie heeft een burger ontvoerd, de consul van de Zee,' legden de gildemeesters uit.

'Maar de Inquisitie...' zei iemand.

'De Inquisitie valt niet onder de stad,' antwoordde een van de notabelen, 'zelfs niet onder de koning. Ze gehoorzaamt de orders van de Raad van Honderd niet, en die van de rechter of de baljuw evenmin. De leden van de Inquisitie worden niet door hen benoemd; dat doet de paus, een buitenlandse paus die alleen maar uit is op het

geld van onze burgers. Hoe kunnen ze nu iemand van ketterij beschuldigen die zich altijd zo voor Maria-ter-Zee heeft uitgesloofd?'

'Ze willen alleen maar het geld van onze consul!' riep iemand in de menigte.

'Ze liegen om ons geld in hun zak te kunnen steken!'

'Ze haten het Catalaanse volk,' zei een van de gildemeesters.

De mensen vertelden elkaar door wat er gezegd werd. De kreten weerklonken in de carrer del Mar.

Guillem zag dat de gildemeesters uitleg gaven aan de andere gilden. Wie was er niet bang voor zijn geld? Hoewel ook de Inquisitie werd gevreesd. Die onzinnige aanklacht...

'We moeten onze privileges verdedigen,' zei iemand die met de bastaixos had staan praten.

Het volk raakte opgewonden. De zwaarden, dolken en kruisbogen staken boven de hoofden uit en bewogen op het ritme van het 'Via fora'.

Het geschreeuw werd oorverdovend. Guillem zag hoe een paar raadslieden van de stad arriveerden en liep meteen naar het groepje dat voor de Maagd Maria stond te debatteren.

'En de soldaten van de koning?' hoorde hij een van de raadslieden vragen.

De gildemeester herhaalde letterlijk wat Guillem had gezegd: 'We gaan naar de plagja del Blat en daar zullen we zien wat de rechter doet.'

Guillem liep weer weg. Even staarde hij naar de kleine stenen gestalte die op de schouders van de bastaixos rustte. Help hem, smeekte hij in stilte.

De stoet kwam in beweging. 'Naar de plaga del Blat!' zeiden de mensen.

Guillem sloot zich aan bij de stroom mensen die door de carrer del Mar naar het plein trok, waaraan het Paleis van Justitie lag. Weinigen wisten dat het doel van de Barcelonese host was om te zien hoe de rechter zich zou opstellen; het legioen bereikte daarom zonder problemen het paleis, terwijl Maria onder geschreeuw van het volk op de plek werd neergezet waar de vaandels van Sant Jordi en de stad zouden moeten staan.

In het midden van het plein, naast Maria en het vaandei van de bastaixos, keken de notabelen en raadslieden in de richting van het paleis. Langzaam begonnen de mensen het te begrijpen. Het werd stil en iedereen keek naar het paleis. Guillem kon de spanning voelen. Zou de infant zich aan de afspraak houden? De soldaten hadden zich in een rij tussen de mensen en het paleis opgesteld, met het zwaard in de aanslag. De rechter verscheen in een van de ramen. Hij keek naar de mensenmenigte beneden en verdween weer. Even later vertoonde een officier van de koning zich op het plein; duizenden ogen, waaronder die van Guillem, waren op hem gericht.

'De koning kan zich niet in de zaken van de stad Barcelona mengen,' riep hij uit. 'Het bijeenroepen van de host valt onder de bevoegdheid van de stad.'


Meteen daarop gaf hij de soldaten bevel zich terug te trekken.

De mensen zagen hoe de soldaten langs het paleis liepen en afsloegen door de oude stadspoort. Nog voor de laatste soldaat verdwenen was, werd de stilte verbroken door een 'Via fora!' dat Guillem deed rillen.


Nicolau wilde juist opdracht geven om Francesca terug te brengen naar de kerkers om haar te martelen, toen hij werd onderbroken door het klokgebeier. Eerst had de klok van de Sant Jaume geluid, de oproep voor de host, en vervolgens hadden alle klokken in de stad zich daarbij aangesloten. De priesters in Barcelona waren voor het grootste deel trouwe volgelingen van de leer van Ramon Llull, de man die door Eimeric werd gehaat, en slechts weinigen stonden afkeurend tegenover het lesje dat de stad de Inquisitie wilde leren.

'De host?' vroeg de inquisiteur aan Berenguer d'Erill.

De bisschop gebaarde dat hij het niet wist.

De Maagd Maria stond nog steeds midden op de plaga del Blat, in afwachting van de vaandels van de diverse gilden die zich geleidelijk bij dat van de bastaixos voegden. Maar de mensen liepen al naar het paleis van de bisschop.

Aledis, Mar en Joan hoorden hen naderen, tot het 'Via fora!' op de plaga Nova weerklonk.

Nicolau Eimeric en Berenguer d'Erill liepen naar een van de glas-in-loodramen en zagen hoe buiten meer dan honderd mensen stonden te schreeuwen en hun wapens naar het paleis hieven. Toen iemand de twee leiders herkende werd het geschreeuw nog harder. Nicolau deinsde achteruit. 'Wat is er aan de hand?' riep hij tegen de officier. 'Barcelona komt de consul van de Zee bevrijden,' schreeuwde een jongen tegen Joan, die hem dezelfde vraag had gesteld.

Aledis en Mar sloten hun ogen en persten hun lippen op elkaar. Daarna pakten ze eikaars hand en staarden met tranen in de ogen naar het raam, dat nog halfopen stond.

'Ga snel de rechter halen!' zei Nicolau tegen de officier.

Ondertussen, terwijl niemand op hem lette, stond Arnau op en pakte Francesca bij de arm. 'Waarom beefde je, vrouw?' vroeg hij. Francesca slikte een traan weg, maar kon niet verhinderen dat haar gezicht pijnlijk vertrok.

'Denk niet meer aan mij,' antwoordde ze met haperende stem.

De gesprekken en gedachten werden onderbroken door het geschreeuw van buiten. De host, inmiddels voltallig, naderde de plaga Nova. Hij trok door de oude stadspoort, langs het paleis van de rechter, die het schouwspel vanachter een raam gadesloeg, door de carrer dels Seders naar de carrer de la Boqueria en vandaar, via de kerk van Sant Jaume, waar nog altijd de klok luidde, door de carrer del Bisbe naar het paleis.

Mar en Aledis, die elkaar nog steeds bij de hand vasthielden, gingen aan het begin van de straat staan. Ze knepen elkaar tot hun knokkels wit zagen. De mensen drukten zich tegen de muur om de host te laten passeren; voorop het vaandel van de bastaixos met hun gildemeesters, daarna de Maagd Maria onder het baldakijn, en daarachter, in een wirwar van kleuren, de vaandels van alle gilden van de stad.

De rechter weigerde de officier van de Inquisitie te ontvangen. 'De koning kan zich niet mengen in de zaken van de host van Barcelona,' antwoordde de officier van de koning. 'Ze zullen het bisschoppelijk paleis aanvallen,' jammerde de gezant van de Inquisitie, buiten adem. De ander haalde zijn schouders op. Gebruik je dat zwaard om te

martelen? stond hij op het punt te vragen. De officier van de Inquisitie zag hem kijken en de twee mannen stonden zwijgend tegenover elkaar.

'Ik zou het graag een Castiliaans zwaard zien kruisen of een Moors kromzwaard,' zei de dienaar van de rechter, wijzend naar het wapen, en hij spuwde naar de voeten van de officier van de Inquisitie.

Ondertussen bevond Maria zich al voor het bisschoppelijk paleis, dansend op het ritme van het geschreeuw van de host, op de schouders van de bastaixos, die alleen maar flink met het beeld konden schudden om zich aan te sluiten bij het enthousiasme van het volk.

Iemand gooide een steen naar de ramen.

De eerste miste, maar de volgende was raak, en vele die daarop volgden eveneens.

Nicolau Eimeric en Berenguer d'Erill liepen weg bij het raam. Arnau wachtte nog steeds op een antwoord van Francesca. Geen van beiden bewoog.

Verschillende mensen bonsden op de deuren van het paleis. Een jongen klauterde met een kruisboog op zijn rug tegen de muur. De mensen juichten hem toe. Anderen volgden zijn voorbeeld.

'Hou daarmee op!' riep een van de raadslieden van de stad, terwijl hij de mensen die op de deur bonsden probeerde weg te duwen. 'Hou op!' herhaalde hij, al duwend, 'niemand valt aan zonder toestemming van de stad.'

De mannen bij de deur hielden op met bonzen. 'Niemand valt aan zonder toestemming van de raadslieden en bestuurders van de stad,' herhaalde hij.

Degenen die het dichtst bij de deur stonden zwegen, en de boodschap werd over het hele plein doorgegeven. Maria danste niet langer, in de host werd het stil en op het plein staarde iedereen naar de zes mannen die aan de gevel hingen; de eerste was al bij het vernielde raam van de zaal van het tribunaal.

'Kom naar beneden!' klonk het.

De vijf raadslieden van de stad en de gildemeester van het zakkendragersgilde, met de sleutel van de Heilige Urn om zijn nek, klopten op de deur van het paleis.

'Doe open voor de host van Barcelona!'


'Doe open!' De officier van de Inquisitie bonsde op de poort van de Jodenwijk, die in verband met het langstrekken van de host gesloten was. 'Open de poort voor de Inquisitie.'

Hij had geprobeerd bij het bisschoppelijk paleis te komen, maar de straten die erheen leidden stonden stampvol burgers. Er was maar één manier om er te komen: via de Jodenwijk, die aan het paleis grensde. Daar zou hij in elk geval de boodschap kunnen overbrengen: de rechter zou niet ingrijpen.


Nicolau en Berenguer ontvingen het nieuws nog in de zaal van het tribunaal: de troepen van de koning zouden hen niet te hulp komen en de raadslieden dreigden het paleis aan te vallen als ze niet naar binnen mochten.

'Wat willen ze?'

De officier keek naar Arnau.

'De consul van de Zee bevrijden.'

Nicolau liep op Arnau af tot htm gezichten elkaar bijna raakten.

'Hoe durven ze?' spuwde hij. Daarna draaide hij zich om en ging weer achter de tafel zitten. Berenguer hield hem gezelschap. 'Laat ze binnenkomen,' beval Nicolau.

De consul van de Zee bevrijden! Met alle kracht die hij nog had, richtte Arnau zich zo ver mogelijk op. Francesca's blik stond afwezig na de vraag die haar zoon haar had gesteld. De consul van de Zee. De consul van de Zee, dat ben ik, zeiden zijn ogen tegen Nicolau.

De vijf raadslieden en de gildemeester van de zakkendragers drongen het tribunaal binnen. Achter hen liep Guillem, zo onopvallend mogelijk; hij had van de gildemeester toestemming gekregen om met hen mee te gaan.

Guillem bleef bij de deur staan, terwijl de andere zes zich, gewa

pend en wel, voor Nicolau opstelden. Een van de raadslieden ging

voorop.

'Wat moet...?' begon Nicolau.

'De host van Barcelona,' onderbrak de voorste man hem, de in

quisiteur overstemmend, 'beveelt u Arnau Estanyol, consul van de

Zee, over te leveren.'

'U waagt het de Inquisitie bevelen te geven?' vroeg Nicolau.

De raadsman bleef Nicolau Eimeric aankijken.

'Voor de tweede maal,' waarschuwde hij. 'De host beveelt u de consul van de Zee van Barcelona over te leveren.'

Nicolau aarzelde en keek de bisschop vragend aan.

'Ze zullen het paleis aanvallen,' fluisterde deze.

'Dat durven ze niet,' fluisterde Nicolau terug.

'Het is een ketter!' riep de inquisiteur.

'Zouden jullie hem niet eerst moeten berechten?' klonk het vanuit het groepje raadslieden.

Nicolau keek hen aan, met zijn ogen half gesloten.

'Het is een ketter,' hield hij vol.

'Voor de derde en laatste maal, geef ons de consul van de Zee over.'

'Wat bedoelen jullie met laatste maal?' vroeg Berenguer d'Erill.

'Kijk maar eens naar buiten.'

'Arresteer ze!' riep de inquisiteur, heftig gebarend naar de soldaten bij de deur.

Samen met de soldaten liep Guillem bij de deur weg. De raadslieden bleven roerloos staan. Enkele soldaten wilden hun zwaard trekken, maar de officier beduidde hen dat te laten.

'Arresteer ze!' drong Nicolau aan.

'Ze komen onderhandelen,' verweerde de officier zich.

'Hoe durf je?' schreeuwde Nicolau, die inmiddels was opgestaan.

De officier viel hem in de rede: 'Vertelt u eerst maar eens hoe u wilt dat ik dit paleis verdedig, dan arresteer ik ze. De koning komt ons niet te hulp.' De officier gebaarde naar buiten, waar het geschreeuw van de menigte hoorbaar werd. Daarop keek hij vragend naar de bisschop.

'Jullie kunnen je consul van de Zee meenemen,' antwoordde de bisschop, 'hij is vrij.'

Nicolau liep rood aan.

'Wat zeg je nu?' riep hij uit, terwijl hij de bisschop bij zijn arm greep. Berenguer d'Erill rukte zich los. 'U hebt niet de bevoegdheid om Arnau Estanyol over te leveren,'

zei de raadsman tot de bisschop. 'Nicolau Eimeric,' ging hij verder, 'de host van Barcelona heeft u drie kansen gegeven; lever ons de consul van de Zee over of aanvaard de gevolgen.'

Terwijl de woorden van de raadsman klonken, vloog er een steen de zaal binnen; hij sloeg tegen de grote tafel van het tribunaal en zelfs de dominicanen veerden op in hun stoelen. De plaga Nova was opnieuw van geschreeuw vervuld. Weer vloog er een steen naar binnen; de notaris stond op, pakte zijn papieren en vluchtte naar de andere kant van de zaal. De zwarte monniken die het dichtst bij het raam zaten probeerden hetzelfde te doen, maar een gebaar van de inquisiteur dwong hen hun vlucht te staken.

'Zijn jullie gek?' fluisterde de bisschop.

Nicolau liet zijn blik over de aanwezigen gaan, tot hij op Arnau's blik stuitte; hij glimlachte. 'Ketter!' brulde hij. 'Nu is het genoeg,' zei de raadsman, en hij draaide zich om. 'Neem hem mee!' drong de bisschop aan. De raadsman bleef staan en probeerde het kabaal op het plein te

overstemmen. 'We komen alleen maar onderhandelen,' zei hij. 'Als de Inquisitie zich niet voegt naar de eisen van de stad en de gevangene vrijlaat, komt de host hem bevrijden. Zo staat het in de wet.'

Nicolau, voor hen, stond te trillen. Zijn ogen waren bloeddoorlopen en puilden uit hun kassen. Weer sloegen twee stenen tegen de muren van het tribunaal.

'Ze zullen het paleis aanvallen,' zei de bisschop, niet bang dat ze hem zouden horen. 'Wat kan het u schelen! U hebt zijn verklaring en zijn bezittingen. Verklaar hem tot ketter; dat veroordeelt hem tot een levenslange vlucht.'

De raadslieden en de gildemeester van de bastaixos waren bij de deur van het tribunaal aangekomen. De soldaten gingen opzij, terwijl de angst op hun gezicht stond te lezen. Guillem had alleen maar aandacht voor het gesprek tussen de bisschop en de inquisiteur. Ondertussen stond Arnau nog steeds in het midden van het vertrek, naast Francesca, Nicolau tartend, die weigerde hem aan te kijken.

'Neem hem maar mee,' gaf de inquisiteur ten slotte toe.


Eerst waren het de mensen op het plein en daarna die in de afgeladen zijstraten: iedereen barstte in juichen uit toen de raadslieden samen met Arnau in de deur van het paleis verschenen. Francesca sjokte achter hen aan; toen Arnau haar bij de arm had gepakt en de zaal uit had geduwd, had niemand zich om de oude vrouw bekommerd. Maar bij de deur van de zaal had hij haar losgelaten en was hij blijven staan. De raadslieden hadden gezegd dat hij door moest lopen. Nicolau stond achter de tafel en keek hem aan, zonder acht te slaan op de regen van stenen die door het raam naar binnen kwam; een ervan raakte zijn linkerarm, maar de inquisiteur reageerde niet eens. De overige leden van het tribunaal waren ver weggevlucht van de voorgevel, waarop de host zijn woede koelde.

Arnau was blijven staan bij de soldaten, ondanks de protesten van de raadslieden die hem tot haast aanzetten.

'Guillem...'

De Moor kwam dichterbij, pakte hem bij de schouders en kuste hem op de mond.

'Ga met hen mee, Arnau,' drong hij aan. 'Buiten staan Mar en je broer op je te wachten. Ik heb hier nog iets doen. Daarna kom ik naar je toe.'

Ondanks de pogingen van de raadslieden om Arnau te beschermen, stortten de mensen zich op hem zodra hij het plein opkwam; ze omhelsden hem, raakten hem aan en feliciteerden hem. De lachende gezichten trokken in een eindeloze reeks aan hem voorbij. Niemand wilde opzijgaan om de raadslieden door te laten en de mensen schreeuwden hem toe.

Het groepje van de vijf raadslieden van de stad en de gildemeester van de bastaixos, met Arnau in het midden, werd door de aanstormende mensen alle kanten op gedreven. Het geschreeuw raakte Arnau tot in het diepst van zijn hart. Er kwam geen einde aan de gezichten. Zijn knieën begonnen te knikken. Arnau keek naar boven, maar zag slechts een eindeloos aantal omhooggerichte kruisbogen, zwaarden en dolken, die op en neer bewogen met het geichreeuw van de host, telkens weer... Hij wilde op de raadslieden

steunen, maar toen hij langzaam viel, verscheen er te midden van de zee van kruisbogen een kleine stenen gestalte, dansend als de wapens

Guillem was teruggekeerd en zijn Maria lachte hem toe. Arnau

sloot zijn ogen en liet zich door de raadslieden optillen en meedragen.


Mar, Aledis en Joan slaagden er niet in om bij Arnau te komen, hoe ze ook duwden en hun ellebogen gebruikten. Toen de Maagd van de Zee en de vaandels terugkeerden naar de plaga del Blat, vingen ze een glimp van hem op in de armen van de raadslieden. Ook Jaume de Bellera en Genís Puig, die tussen de mensen stonden, zagen hem. Tot dat moment hadden ze, net als duizenden anderen, hun zwaard naar het paleis van de bisschop geheven en zich genoodzaakt gezien om mee te schreeuwen tegen de inquisiteur, hoewel ze in hun hart smeekten dat Nicolau weerstand zou bieden en de koning van mening zou veranderen en het Heilig Officie te hulp zou komen. Hoe was het mogelijk dat de koning, voor wie ze zo vaak hun leven op het spel hadden gezet...

Toen hij Arnau zag, gooide Genfs Puig zijn zwaard in de lucht en brulde als een bezetene. De heer van Navarcles kende die kreet; hij had hem bij andere gelegenheden gehoord als de ridder, in gestrekte galop en met het zwaard rondzwaaiend boven zijn hoofd, ten aanval trok. Genfs' wapen sloeg tegen de kruisbogen en zwaarden van de mensen om hem heen. De mensen gingen opzij en Genfs Puig liep op de stoet af, die net op het punt stond de plaga Nova via de carrer del Bisbe te verlaten. Hoe wilde hij het in zijn eentje opnemen tegen het hele legioen van Barcelona? Ze zouden hem doden, eerst hem en dan...

Jaume de Bellera wierp zich op zijn vriend en dwong hem zijn zwaard te laten zakken. De mensen die het dichtst bij hen stonden keken verwonderd toe, maar de menigte trok al duwend verder naar de carrer del Bisbe. Het gat werd meteen weer opgevuld toen Genfs was opgehouden met brullen en zijn zwaard in de rondte te zwaaien. De heer van Bellera haalde hem weg bij de mensen die hadden gezien hoe hij had willen aanvallen.

'Ben je gek geworden?' zei hij.

'Ze hebben hem bevrijd... Hij is vrij!' Genfs keek naar de vaandels die nu door de carrer del Bisbe trokken. Jaume de Bellera dwong hem om hem aan te kijken.

'Wat haal je je in je hoofd?'

Genís Puig keek weer naar de vaandels en probeerde Jaume de Bellera van zich af te schudden. 'Wraak!' antwoordde hij. 'Dat is niet de manier,' waarschuwde de heer van Bellera, 'dat is

niet de manier.' Daarna schudde hij Genís uit alle macht door el

kaar tot hij reageerde. 'We bedenken wel iets.'

Genfs staarde hem aan; zijn lippen trilden.

'Zweer je het?'

'Op mijn eer.'


Terwijl de host de plaga Nova verliet, keerde de rust in de zaal van het tribunaal langzaam terug. Toen de laatste burger onder luide overwinningskreten de carrer del Bisbe insloeg, werd de gejaagde ademhaling van de inquisiteur weer hoorbaar. Niemand had zich verroerd. De soldaten stonden onverzettelijk op hun post en letten erop dat hun wapens en riemen elkaar niet raakten. Nicolau liet zijn blik over de aanwezigen gaan; er hoefde niets gezegd te worden. Verrader, zei hij in gedachten tegen Berenguer d'Erill; lafaards, schold hij de rest uit. Toen hij zijn aandacht op de soldaten richtte, zag hij Guillem staan.

'Wat doet die ongelovige hier?' riep hij. 'Is het nodig ons zo te bespotten?'

De officier wist niet wat hij moest antwoorden. Guillem was met de raadslieden binnengekomen, en gespitst als hij was op de orders van de inquisiteur had hij zijn aanwezigheid niet opgemerkt. Guillem stond op het punt te zeggen dat hij geen ongelovige was en dat hij gedoopt was, maar zweeg uiteindelijk: hoewel de inquisiteur-generaal zich ervoor had ingespannen, had het Heilig Officie geen zeggenschap over Joden en Moren. Nicolau kon hem niet arresteren.

'Mijn naam is Sahat van Pisa,' zei Guillem, zijn stem verheffend, 'en ik wil u graag spreken.'

'Met een ongelovige heb ik niets te bespreken. Verwijder deze...'

'Ik denk dat het u wel interesseert wat ik u te vertellen heb.'

'Wat je denkt kan me niet schelen.'

Nicolau gebaarde naar de officier, die zijn zwaard trok.

'Misschien interesseert het u te weten dat Arnau Estanyol abatut is,' hield Guillem aan, terwijl hij terugdeinsde voor de dreigende officier. 'U krijgt geen cent van zijn fortuin.'

Nicolau zuchtte en keek naar het plafond. Zonder dat hem dat met zoveel woorden gezegd hoefde te worden, liet de officier zijn zwaard zakken.

'Verklaar je nader, ongelovige,' zei de inquisiteur.

'U hebt de boeken van Arnau Estanyol in uw bezit; kijk ze maar na.' 'Denk je dat we dat al niet gedaan hebben?' 'U moet weten dat de schulden van de koning zijn kwijtgeschol

den.'

Guillem zelf had de kwitantie getekend en aan Francesc de Perellós overhandigd. Arnau had zijn volmacht nooit ingetrokken, zoals de Moor in de boeken van de stedelijke magistraat had gecontroleerd.

Nicolau vertrok geen spier. Iedereen in de zaal dacht hetzelfde: dus daarom heeft de rechter niet ingegrepen!

Enkele ogenblikken bleven Guillem en Nicolau elkaar in de ogen kijken. Guillem wist wat er op dat moment in het hoofd van de inquisiteur omging. Wat ga je tegen je paus zeggen? Hoe kun je hem nu het bedrag betalen dat je hebt beloofd? Je hebt de brief al verstuurd; de paus zal hem beslist ontvangen hebben. Wat ga je tegen hem zeggen? Je hebt zijn steun nodig tegenover de koning met wie je het voortdurend aan de stok hebt.

'En wat heb jij met dit alles te maken?' vroeg Nicolau ten slotte. 'Ik kan het u uitleggen... onder vier ogen,' eiste Guillem, toen Nicolau een uitnodigend gebaar maakte.

'De stad komt in opstand tegen de Inquisitie en nu eist een ongelovige een onderhoud onder vier ogen!' beklaagde Nicolau zich met luide stem. 'Wat denk je wel?'

'Wat ga je tegen je paus zeggen?' vroegen Guillems ogen. 'Interesseert het je misschien dat heel Barcelona van je gekonkel zal weten?'

'Fouilleer hem,' beval de inquisiteur de officier, 'controleer of hij geen wapens bij zich draagt en breng hem naar de wachtkamer. Wacht daar op mij.'

Onder het wakend oog van de officier en twee soldaten stond Guillem in de wachtkamer van de inquisiteur. Hij had Arnau nooit de oorsprong van zijn fortuin, de import van slaven, durven onthullen. Nu de schulden van de koning waren kwijtgescholden, zou de Inquisitie met het beslag op Arnau's fortuin ook beslag leggen op zijn schulden en alleen hij, Guillem, wist dat de notities ten gunste van Abraham Leví niet klopten. Als hij de kwitantie niet liet zien die de Jood destijds had getekend, bestond Arnau's vermogen niet.